En als Jezus nou eens terugkomt in Jeruzalem, wat zal er dan gebeuren? Bij de stadspoort wordt hij aangehouden door een gids, die hem voor geld Getsemane zou willen laten zien ‘and the original places where Jesus died. Sir, this way please.’ Het graf en de grot, in kerken verpakt. Zal hij het tempelplein oplopen en tegen de toeristen zeggen: ‘mijn huis is een huis van gebed, jullie komen er alleen foto’s van maken.’ Als hij nou eens terugkomt in Jeruzalem, tot wie zal hij dan gaan? Tot de joden hier? De moslims daar? Of tot hen die christenen heten? Die zijn kerken onder elkaar hebben verdeeld, en over de heilige plaatsen hun lot geworpen? Zal hij hun souvenir tafels omverwerpen en roepen: ‘wee u archeologen en exegeten!’ Zal hij de ene ware kerk na de andere binnengaan en vragen: ‘wat is dat voor een geloof dat hier wordt beleden?’ En als Jezus nou eens terugkomt in Jeruzalem, wat zal hij dan zeggen? ‘Je hebt in mijn land het verkeerde bezichtigd. Je hebt met ijver het onkruid opgezocht, en de parabel bent je zeker vergeten. Het graf en de grot heten heilige plaatsen. Ik heb die plaatsen nooit heilig genoemd. Ik bad op de berg. Ik voer op het meer. Ik keek naar de bloemen van Jericho, en ik wees naar de kinderen, want hunner is het Rijk!’
Deze tekst van een bekende cabaretier toont ons een Jezus, die - zo lijkt het - veelmeer zorg heeft voor ‘levende stenen’ (voor ons), dan voor ‘dode stenen’ (de stenen gebouwen).
Want, aldus de profeet Ezechiël in de eerste lezing, “aan beide oevers van de rivier groeien allerlei vruchtbomen; hun bladeren verdorren niet en ze zijn nooit zonder vruchten. Elke maand dragen ze vruchten, omdat het water dat ze voedt, uit het heiligdom komt.”
Het volk van Juda is in ballingschap. Als ballingen zijn zij weggevoerd naar het land Babylon. Het ziet er naar uit dat deze heilloze situatie tot de ondergang van het volk Israël zal leiden. Men is weg. Weg uit Jeruzalem. Weg van Gods tempel. Weg van Gods aanwezigheid. Het volk is wanhopig, en zwaar ontmoedigd. Maar in moeilijke en eenzame tijden als deze, spelen profeten een belangrijke rol: door hoop te verspreiden, en de ballingen moed in te spreken. Zo ook de profeet Ezechiël. In een visioen, de eerste lezing van vandaag, ziet hij een nieuwe stad en een nieuwe tempel. Uit dit huis van God stroomt water naar de Araba - de vallei waarin de Dode Zee ligt - en maakt het water van de Zoutzee weer gezond. Sterker nog: zelfs vissen zullen weer in die dode zee leven. God woont weer tussen en bij zijn volk, en zijn aanwezigheid doet een paradijselijke toestand ontstaan.
Dit klinkt allemaal heel mooi, maar het kan ook anders. Zo horen we in de evangelielezing: “in de tempel trof Hij de verkopers aan van runderen, schapen en duiven en ook de geldwisselaars die daar zaten. Hij maakte van touwen een gesel, dreef ze allemaal uit de tempel, ook de schapen en de runderen.”
Jezus en zijn leerlingen zijn in Jeruzalem en bezoeken de tempel. Daar treffen ze de tempel niet aan als een plaats van eredienst en Gods lof, maar als een plaats van bezoedeling. Sterker nog: in het voorhof van de tempel - de ruimte waar ook de heidenen mogen komen - zijn zelfs verkopers van offerdieren en geldwisselaars actief. Deze economische en winstgevende acties zijn voor Jezus niet acceptabel. Zij veranderen de tempel in een markthal waar, in plaats van gebed en offer, big business heerst. Hij roept dan ook: “weg met dit alles! Maakt van het huis van mijn Vader geen markthal!”
De leerlingen en de leiders van het volk reageren verschillend op de tempelreiniging van Jezus. Zo denken de leerlingen over Jezus’ actie na, en interpreteren die in het licht van Psalm 69, waarin geschreven staat: ‘de ijver voor uw huis heeft mij verteerd.’ De joodse leiders daarentegen vragen veeleer Jezus om een teken, dat wil zeggen: om een miraculeus wonder dat hen uiteindelijk zal overtuigen. En Jezus geeft hen ook een teken: niet in de vorm van een wonder, maar wel door zijn komende dood en verrijzenis te vergelijken met het afbreken en opbouwen van de tempel. “Breekt deze tempel af en in drie dagen zal Ik hem doen herrijzen”, antwoordt Jezus hen.
En wat is de reactie van de leerlingen en de leiders van het volk hierop? Geloven zij hem, of misschien ook niet? De joodse leiders begrijpen hem wederom niet, terwijl de leerlingen pas na Jezus’ verrijzenis deze woorden herinneren, en vervolgens geloven.
De lezingen van vandaag richten onze aandacht op het wonen van God onder de mensen, onder mensen die levende stenen zijn. God heeft altijd een woonplaats onder de mensen gezocht, maar Hij laat zich niet opsluiten in een bouwwerk: noch in een stenen gebouw, noch in een ideologie. En wij? Hoe zit het met ons? Iedere dag komen wij in deze kerk bijeen om samen God te loven, om naar zijn woord te luisteren, en om het brood te breken. Wij blijven niet enkel in een gebouw - dat van dode stenen gemaakt is - rondhangen, maar dragen als levende stenen datgene wat wij hier iedere dag vieren ook naar buiten uit, buiten deze muren, in onze eigen omgeving. En als Jezus dan eens terugkomt in Jeruzalem, terugkomt hier in Berkel-Enschot, wat zal er dan gebeuren? Wat zal Hij dan zeggen en doen? Amen.
1e
lezing: Ezechiël 47, 1-2. 8-9.12; 2e lezing: 1 Kor. 3, 9b–11. 16-17; evangelie: Johannes 2, 13-22
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Toen het paasfeest der Joden nabij was, ging Jezus op naar Jeruzalem. In de tempel trof Hij de verkopers van runderen, schapen en duiven aan en ook de geldwisselaars, die daar zaten. Hij maakte een gesel, dreef ze allemaal uit de tempel, ook de schapen en de runderen; het kleingeld van de wisselaars veegde Hij van de tafels en wierp die omver. En tot de duivenhandelaars zei Hij: ‘Weg met dit alles! Maakt van het huis van mijn Vader geen markthal! Zijn leerlingen herinnerden zich dat er geschreven staat: De ijver voor Uw huis zal mij verteren. De Joden richtten zich tot Hem met de woorden: ‘Wat voor teken kunt Gij ons laten zien, dat Gij dit doen moogt?’ Waarop Jezus hun antwoordde: ‘Breekt deze tempel af en in drie dagen zal Ik hem doen herrijzen.’ Maar de Joden merkten op: ‘Zesenveertig jaar is aan deze tempel gebouwd; zult Gij hem dan in drie dagen doen herrijzen?’ Jezus echter sprak over de tempel van zijn lichaam. Toen Hij dan ook verrezen was uit de doden, herinnerden zijn leerlingen zich dat Hij dit gezegd had, en geloof den in de Schrift en in het woord dat Jezus gesproken had.