Preek van 3 augustus 2025

Preek van 3 augustus 2025

18zondag door het jaar

“Hoop doet leven”, zo luidt een bekende uitdrukking. Wanneer wij op betere tijden hopen, krijgen wij weer levenslust. Of, zo lang wij nog hoop hebben, zijn er altijd mogelijkheden. Dit klinkt heel mooi en positief, maar is ‘hopen’ misschien ook niet een makkelijke, passieve excuus om geen verantwoordelijkheid te hoeven nemen? Zolang we zeggen: ‘ik hoop dat ik klanten krijg, promotie maak, de liefde vind of gelukkig word’, dan lijkt het alsof we heel proactief bezig zijn, maar in feite zitten we alleen maar een beetje te hopen. ‘Ik hoop’ geeft dan toch vooral aan wat we níet hebben. Doet hoop dan niet leven?

“IJdelheid der ijdelheden”, hoorden we zojuist in de eerste lezing, “ijdelheid der ijdelheden, en alles is ijdelheid.”

De eerste lezing is genomen uit het boek Prediker. Hij schreef in de hellenistische tijd (3e tot 2e eeuw v.Chr.), een periode van grote veranderingen in de leefomstandigheden in Judea. De Joden leerden een wereld kennen waar het onderricht niet in handen van priesters en profeten was, maar van filosofen. De interesse van deze filosofen betrof in hoofdzaak het juiste morele gedrag. Prediker zelf was geen profeet, maar veeleer een ‘denker’. Of preciezer geformuleerd: een leraar die leiding wilde geven aan zijn luisteraars. Zo relativeerde hij de groeiende welvaart, alsook het technisch kunnen.

“IJdelheid der ijdelheden”, aldus Prediker in de eerste lezing, “ijdelheid der ijdelheden, en alles is ijdelheid.”

In de grondtekst, het Hebreeuws, wordt voor ‘ijdelheid’ het woord hèbèl gebruikt, dat zoiets als ‘lucht’, ‘bries’ of ‘damp’ betekent. Dus: iets dat ijl is, niet stand houdt, of niets oplevert. Prediker wil ons daarmee zeggen dat veel mensen zich aftobben en zich inspannen. Maar wat zij verdienen, moeten zij uiteindelijk aan een ander afgeven. Wat heeft een mens dan aan al zijn geploeter? De conclusie van Prediker luidt dan: ook dat is hèbèl, ook dat is lucht. Doet hoop dan inderdaad niet leven? Is ook hopen hèbèl, lucht, en ijdelheid?

“Maar God sprak tot hem”, aldus God tot de rijke boer, “dwaas! Nog deze nacht komt men je leven van je opeisen; en al die voorzieningen die je getroffen hebt, voor wie zijn die dan?”

Een toehoorder vraagt aan Jezus om bij een conflict om de erfenis te bemiddelen. Maar Jezus weigert dit, en relativeert in een parabel niet alleen het bezit an sich, maar ook de relatie die iemand met zijn bezit kan hebben.

Er is een rijke oogst, en de voorraadschuren zijn te klein. De hoofdfiguur in de parabel stelt zich de vraag of hij niet zijn kleine schuur moet afbreken en een grotere bouwen. Dit klinkt heel logisch. Maar vanwege de relatie die hij met zijn goederen heeft, wordt de rijke boer een ‘dwaas’ genoemd. Want, ofschoon hij met zijn bezit zijn bestaanszekerheid veilig wilt stellen, blijken zijn goederen uiteindelijk geen garantie te zijn voor de toekomst. Hierbij treffen we een zekere ironie aan. Het voornemen van de boer is om, op basis van zijn goederen, te gaan uitrusten. Wat God hem aanzegt, is de definitieve rust. In de parabel worden - inzake bezit - diverse zaken gerelativeerd, zoals: de betrekkelijkheid van rijkdom; het verlangen om het leven te verlengen, maar dit niet kunnen; de dwaasheid om in zorgeloze zekerheid te willen leven; het onbekommerd genieten; en het ten eigen bate aanwenden van goederen zonder een schat te bezitten bij God.

“Dwaas!”, aldus God tot de rijke boer, “nog deze nacht kom men je leven van je opeisen; en al die voorzieningen die je getroffen hebt, voor wie zijn die dan?” Doet hoop dan inderdaad niet leven?

Op het eerste gehoor klinken uit de lezingen van vandaag droevige en pessimistische geluiden. “Alles is ijdelheid”, zo verkondigt Prediker. Hoezeer een mens zich ook aftobt en inspant, het levert allemaal niets op. Ook de rijke boer uit de parabel ondervindt dit. In beide lezingen worden welvaart en bezit sterk gerelativeerd.

En toch. En toch mogen we het ook niet bij deze eerste indruk laten. We moeten de teksten helemaal lezen, en ook aandacht besteden aan de context waaruit zij zijn genomen. Dan blijkt Prediker helemaal niet zo’n pessimist te zijn. Want, tussen zijn somber en cynisch aandoende beschouwingen door, roept hij ook voortdurend op om dankbaar te genieten van de goede en mooie dingen in het leven. Dat is voor hem het uitgangspunt voor waarachtig geluk. Opmerkelijk hierbij is dat Prediker, als hij het over dit genieten heeft, telkens naar God verwijst. Zo ook in het evangelie waar Jezus, onmiddellijk na de parabel over de rijke boer, zegt dat je je leven naar waarde moet schatten. Dit betekent: het als een geschenk uit Gods hand ontvangen, en datgene wat je hebt gekregen, met anderen delen. Dat is pas van waarde, zegt Lucas. Wie dat doet, is rijk bij God.

Doet hoop dan toch leven? De goede dingen des levens en het genieten daarvan, zijn niet verkeerd. Maar hoe gaan wij daarmee om? Potten wij het op? Houden wij het voor onszelf, zoals bij die rijke boer uit de parabel? Of aanvaarden wij het als een geschenk van God, en delen het met anderen, met onze medemensen? Misschien doet dán hoop toch leven? Amen.

1e lezing: Prediker 1, 2; 2, 21-23; 2e lezing: Kol. 3, 1-5, 9-11; evangelie: Lucas 12, 13-21
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zei iemand uit het volk tot Jezus: ‘Meester, zeg aan mijn broer, dat hij de erfenis met mij deelt.’ Maar Jezus antwoordde hem: ‘Man, wie heeft Mij over u beiden tot rechter of bemiddelaar aangesteld?’ En Hij sprak tot hem: ‘Pas op en wacht u voor alle hebzucht! Want geen enkel bezit, al is dit nog zo overvloedig, kan uw leven veilig stellen.’ Hij vertelde hun de volgende gelijkenis: ‘Het land van een rijk man had een grote oogst op geleverd. Daarom overlegde deze bij zichzelf: Wat moet ik doen? Ik heb geen ruimte om mijn oogst te bergen. En hij zei: Dit ga ik doen: ik breek mijn schuren af en bouw grotere: daarin zal ik dan heel mijn rijkdom aan koren bergen. Dan zal ik tot mij zelf zeggen: Man, je hebt een grote rijkdom liggen, voor lange jaren, rust nu uit eet en drink en geniet ervan! Maar God sprak tot hem: Dwaas! Nog deze nacht komt men je leven van je opeisen; en al die voorzieningen die je getroffen hebt, voor wie zijn die dan? Zo gaat het met iemand die schatten vergaart voor zichzelf, maar niet rijk is bij God.’