Broeders en zusters; het is stevige kost wat we te verteren krijgen op deze zondagmorgen. Wat kunnen we daarvan leren? Het begint met Amos.
Amos is onder de schrijvende profeten degene die het meest expliciet en onomwonden de sociale ongerechtigheid in Israël aanklaagt. De tekst van vandaag is er een goed voorbeeld van. Ook bij andere profeten vinden we natuurlijk de sociale aanklacht – het behoort tot de kernboodschap van de profeten van Israël – maar vaak is die indirect. Jullie laten de God van Israël in de steek en hangen andere goden aan. De andere goden stichten verwarring en ontkrachten het verbond van God met zijn volk. Het is het project dat God met zijn volk had ingezet toen het ontstond bij de uittocht uit Egypte en bij de berg Sinaï: dat het zou leven in onderlinge solidariteit, sober, met voortdurend oog voor de armen en uitgeslotenen, en daarin met God verbonden. Als de profeten kritiek leveren op de afgodendiensten gaat het dus ook altijd over het in de steek laten van wat God voor ogen had: bevrijding uit de slavernij en met Hem optrekken naar het beloofde land..
Amos spreekt nauwelijks over afgodendiensten. Hij bekritiseert wel krachtig de valse liturgie, het brengen van offers aan JHWH – allemaal volgens de regels en uitbundig en overdadig. Die liturgie is vals, omdat er eer gebracht wordt aan God, maar tegelijk zijn project van recht en gerechtigheid onder zijn volk met voeten getreden wordt. Precies dat is onverteerbaar voor de profeet.
Amos was een ballingschapsprofeet. Hij had het onheil zien aankomen en de mensen voorgehouden. Men hield zich niet aan het werkelijke geloof en werd meegetrokken is een spiraal van onderdrukking en geweld. Het geloof in God werd zelfs belachelijk gemaakt en men kwam niet in verzet. Men deed God en daardoor elkaar geen recht meer. Hoe herkenbaar is dit deze dagen?
Lucas vliegt het anders aan maar de werkelijkheid is niet minder hard. Wie zich niet laat raken door het leed van anderen... Het is een thema dat vaker opduikt in het evangelie van Lucas. Dit is de laatste verhaal van een serie van drie.
Een gaat over: Wees een naaste voor wie jou nodig heeft,’ is Jezus’ advies, en Hij heeft dat geïllustreerd met het verhaal over de barmhartige Samaritaan, die zijn reis liet onderbreken door de gewonde man langs de weg. De priester en de leviet daarentegen lieten de man links liggen.
Het tweede verhaal gaat over de gelijkenis van de vijgenboom tot hen die vooral in termen van 'eigen schuld dikke bult' denken over slachtoffers van oorlog en ongeluk. ‘Jullie leven zal net als die vijgenboom onvruchtbaar zijn als je je niet bekeert,’ zegt Jezus. Hoe actueel kan het zijn?
Het verhaal van vanmorgen, gaat het wederom over iemand die lijdt en een ander die er langsheen leeft, druk met zijn feesten en mooie kleren. Lazarus is als de gewonde reiziger langs de weg tussen Jeruzalem en Jericho of als de verlamde bedelaar die langs van de weg zit, de mens laat hem achteloos zitten. Ik kom net van onze driejaarlijkse vergadering van onze orde. Bij de treinstations moest je over de mensen in dekens gerold heenstappen. Allemaal Lazarussen.
De gewonde reiziger trof het goed met de Samaritaan die langskwam: hij werd verzorgd en kreeg de kans om weer op te knappen. De dakloze van nu, veelal gevlucht uit eigen land heeft misschien wel met Lazarus gemeen dat ze gestorven zijn zonder dat er naar hen wordt omgekeken. Ik hoor op de achtergrond het gekrakeel in onze tweede kamer.
Maar de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus heeft een ontknoping, en die krijgt alle nadruk. Het loopt uiteindelijk goed af met de arme Lazarus en slecht met de rijke man, maar dit 'happy end' wordt verlegd tot na dit leven. Dat geeft aan het verhaal de spanning van een geschiedenis die nog niet tot een oplossing gekomen is. Laten we dit eens goed bekijken. De toehoorder of lezer van deze gelijkenis zou in de verleiding kunnen komen te denken: aan alle onrecht in deze wereld komt een eind, want na onze dood worden de goeden beloond en de slechten bestraft. Maar als je zo leest kun je jezelf buiten schot laten, want God zelf zet immers de zaken recht. Het onrecht dat nu het lijden van velen veroorzaakt kun je daarmee ook buiten schot laten. Deze interpretatie van het verhaal is daarom onverteerbaar, Amos zou er heftig tegen protesteren. De geschiedenis komt niet tot een oplossing door alleen maar te hopen op goddelijke gerechtigheid in het hiernamaals.
Bij een nauwkeuriger lezing van de gelijkenis zien we dat de ontknoping misschien juist wel niet draait om het lot van Lazarus en de rijke man, maar om dat van de vijf nog levende broers van de rijke man. Wat kunnen zij doen om het eeuwige leven te verwerven (en de eeuwige verdoemenis te ontlopen)? Dat is dezelfde vraag die in hoofdstuk 10 de wetgeleerde aan Jezus stelde. Hier volgt ook hetzelfde antwoord: de broers hebben de Wet en de Profeten, zo goed als de wetgeleerde de samenvatting van de Wet al kent in het gebod om God lief te hebben en je naaste als jezelf. Wat dan nog overblijft is de heel concrete vraag: van wie kan ik de naaste worden? Wie ligt er langs mijn weg of voor mijn deur? Het is misschien een kwestie van onze ogen openen (of laten openen) en kijken. Of anders geformuleerd: laten we ons nog raken….
Leven zoals de rijke man brengt schade toe aan je ziel, is een doodlopende weg, in het beste geval leidt het vroeg of laat tot gewetenswroeging. Het erbarmelijke leven van Lazarus is misschien minder erbarmelijk dan het lijkt. Dit laatste zeg ik met aarzeling, want ik wil er niets mee gladstrijken of wegpoetsen, maar ik zeg het ook met overtuiging: al te vaak heb ik in het leven van arme mensen grote rijkdom van ziel gezien, geluk, eenvoud en vanzelfsprekende solidariteit. Wat van buitenaf grauw en armoedig lijkt, blijkt van binnen volop van leven te getuigen. Zo is het beeld van Lazarus op schoot van Abraham een troost, niet omdat het ons wil zeggen dat we na een leven vol lijden in de hemel komen, maar omdat het ons erop wijst dat ook al tijdens ons leven ziekte en leed nooit het enige en laatste woord hebben. En wie ons deze gelijkenis vertelt kan het weten. Hij is geraakt!
1e
lezing: Amos 6, 1a. 4-7; 2e lezing: 1 Tim. 6, 11-16; evangelie: Lucas 16, 19-31
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zei Jezus tot de Farizeeën: ‘Er was eens een rijk man die in purper en fijn linnen gekleed ging en iedere dag uitbundig feest vierde, terwijl een arme, die Lazarus heette, met zweren overdekt voor de poort lag. Hij verlangde er naar zijn honger te stillen met wat bij de rijkaard van de tafel viel. Ja, zelfs kwamen honden zijn zweren likken. Nu gebeurde het dat de arme stierf en door de engelen in de schoot van Abraham werd gedragen. De rijke stierf ook en kreeg een eervolle begrafenis. In de onderwereld, ten prooi aan vele pijnen, sloeg hij zijn ogen op en zag van verre Abraham, en Lazarus in diens schoot. Toen riep hij uit: Vader Abraham, ontferm u over mij en geef Lazarus opdracht de top van zijn vinger in water te dopen en mijn tong daarmee te komen verfrissen, want ik word door de vlammen hier gefolterd. Maar Abraham antwoordde: Mijn zoon, herinner u hoe gij tijdens uw leven uw deel van het goede hebt gekregen en op gelijke manier Lazarus het kwade; daarom ondervindt hij nu hier de vertroosting, maar wordt gij gefolterd. Daarenboven gaapt er tussen ons en u voorgoed een wijde kloof, zodat er geen mogelijkheid bestaat, zelfs als men het zou willen, van hier naar u te gaan noch van daar naar ons te komen. De rijke zei: Dan vraag ik u, vader, dat gij hem naar het huis van mijn vader wilt sturen, want ik heb nog vijf broers; laat hij hen waarschuwen, opdat zij niet eveneens in deze plaats van pijniging terecht komen. Maar Abraham sprak: Zij hebben Mozes en de profeten; laat ze naar hen luisteren. Maar hij zei: Och neen, vader Abraham! Maar als er een uit de doden naar hen toegaat, zullen ze zich bekeren. Hij echter sprak tot hem: Als ze naar Mozes en de profeten niet luisteren, zullen ze zich ook niet laten overreden, als er iemand uit de doden opstaat.’