Preek van 27 juli 2025

Preek van 27 juli 2025

17zondag door het jaar

Broeders en zusters, rondom het gebed, hopen alle vragen van het geloof zich samen. Dat is altijd al zo geweest. Er is een woord voor: de  gebedsverlegenheid. Paulus verzucht in één van zijn brieven, dat wij niet weten wat we in ons gebed tegen God moeten zeggen. Als Paulus het al niet weet. Bidden is nooit vanzelfsprekend, al is het in de kern wel eenvoudig. Dat is eigenlijk wat ik vandaag zou willen zeggen. Bidden is niet vanzelfsprekend, maar wel eenvoudig. Ik hoop dat het verrassend genoeg klinkt om uw aandacht een moment vast te houden. Niet vanzelfsprekend. Dat kunnen we gemakkelijk begrijpen.

In de kloosters wordt dagelijks gebeden, meermalen op de getijden. De broeders of zusters leven als het ware in het gebed, en toch zijn zij de eersten die zullen beamen dat een biddend leven niet vanzelfsprekend is. Het vraagt discipline, het vraagt aandacht, het gebedsleven kent ups en downs, routine ligt op de loer, voordat je het weet heb je je gebed volbracht en denk je, wat heb ik eigenlijk gezegd of gezongen. En stap verder: soms heb je er genoeg van als je eerlijk bent.

De oude huisliturgie die steeds meer lijkt te verdwijnen: bidden voor en na het eten, een stukje uit de bijbel lezen of bij het naar bed brengen van de kinderen een gebedje uitspreken of een kruisje op het voorhoofd geven. Soms is het omdat we alleen leven en niemendal hebben om het mee te delen. Routine is ook zo’n valkuil. Je begint het af te raffelen en het gaat steeds sneller. Maar weten we dan nog wat we bidden. Nee, dat bidden niet vanzelfsprekend is, dat kunnen we snappen.

Maar hoe kom je er dan bij om te zeggen dat het wel eenvoudig is. Dat lijkt in tegenspraak met elkaar? 
Om te beginnen. Als Jezus op de vraag van zijn leerlingen hen leert bidden, leert hij hen een eenvoudig gebed, het Onze Vader. We herkennen tenminste een aantal van de beden uit het Onze Vader zoals wij dat kennen. In het evangelie van Mattheüs vind je een uitgebreidere versie overgeleverd. Daar is het niet zo dat Jezus reageert op een vraag van de leerlingen, maar zelf onderricht geeft. Hij waarschuwt dan om bij het bidden geen omhaal van woorden te gebruiken, niet eindeloos voort te prevelen zoals de mensen die denken dat ze door hun overvloed aan woorden verhoord zullen worden. Hou het, bij het bidden, eenvoudig, zegt Jezus met zoveel woorden. Ook bij de weergave van Lucas zou dat mee kunnen spelen. De leerlingen vragen: leer ons bidden, zoals ook Johannes het zijn leerlingen geleerd heeft. De inhoud van dat laatste, het gebed van Johannes de Doper, is niet bewaard gebleven.

Jezus leer een eenvoudig gebed, waarin het elementaire wordt genoemd – eerste de dingen die om God gaan, de heiliging van zijn naam, de komst van zijn koninkrijk; – dan de zaken die de zorg van de mensen betreffen, het dagelijks brood en de vergeving van zonden.
Het gaat vandaag om de eenvoud die uit dit gebed spreekt. Geen omhaal van woorden. Geen woord te veel. Het is het gebed dat het elementaire benoemt. Stevig geworteld in zijn traditie, want van dit gebed dat Jezus leert is elke regel terug te vinden in de joodse bronnen. Het gebed van de Heer is schoon in zijn eenvoud, sprekend in zijn compactheid. Dat is de eigen kracht van het Onze Vader. Die eenvoud heeft ook nog een andere kant.

Het Onze Vader is het gebed waar je altijd op terug kunt vallen. Je kunt het eigenlijk altijd bidden. Sommige mensen bidden het dagelijks. In de kerk doen we het elke zondag, en doen we het samen (belangrijk!) als afsluiting van onze gezamenlijke gebeden. 
Ook dat spreekt je de ene keer meer aan dan de andere keer. Maar ik heb vaak ervaren bij het Onze Vader in de kerk, dat je denkt – het verwoordt eigenlijk veel beter, veel krachtiger, veel eenvoudiger, wat daarvoor allemaal gezegd en gebeden is.
Het Onze Vader bid je, als alle woorden je ontvallen. Zo leid ik het zelf vaak in, bij het open graf of bij het laatste afscheid in het crematorium… het gebed dat in alle eenvoud veelzeggend is, en je verbindt met een lange traditie die teruggaat op Jezus zelf. Hoe bijzonder is dat?
Daarom kun je stellen, bidden is niet vanzelfsprekend, maar het is wel eenvoudig. Als je terug kunt vallen op dit gebed van de Heer, dat alles eigenlijk zegt, beter dan wij ooit zouden kunnen bedenken. 
Er moet nog iets bij om de eenvoud van een andere kant te belichten. Als het ware een basis te geven. Daarvoor gaan we naar de gelijkenis die Jezus aansluitend vertelt.

Er is niemand die een vriend of vriendin onverrichterzake terugstuurt als die een beroep op hem of haar doet. Ieder mens heeft iemand nodig die zegt: bij mij kun je altijd aankloppen. Zoals wij open staan, voor wie mijn hulp nodig heeft. Toch? Geen vader of moeder geeft haar kind stenen voor brood, laat staan een slang als het om een vis vraagt, of een schorpioen als het een ei wil – de voorbeelden zijn vandaag wat vergezocht, maar de strekking is duidelijk. Als een menselijke ouder al zo doet, hoe veel te meer onze Vader in de hemel.

Nu betekent dat niet, dat bidden is: ‘u vraagt, wij draaien’. Dat zou je kunnen denken, te meer als Jezus zegt: vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal worden opengedaan. Maar bidden is niet een automatisme dat God geeft wat wij maar vragen.

In het voorbeeld van de vriend die in de nacht aanklopt staat er dat hij hem alles zal geven ‘wat hij nodig heeft’… en in het voorbeeld van de ouders en hun kind, staat dat wij onze kinderen ‘goede gaven’ weten te schenken, hoeveel te meer dan de hemelse vader. Jezus vult dat zelfs nader in: hoeveel te meer zal de Vader in de hemel dan niet de heilige Geest geven aan wie hem erom vragen.

En daar zijn we bij wat de kern is van het eenvoudige van het gebed. De heilige Geest. Hier is sprake van de heilige Geest. Dat is opmerkelijk. Is de heilige Geest dan de vrome invulling van het goede? Of is er meer mee bedoeld? En als dat zo is, wordt het dan juist niet ingewikkelder in plaats van eenvoudiger op? Want met bidden zijn we soms verlegen, maar met de heilige Geest niet minder. Je kunt het zo moeilijk maken als je wilt.

Maar de heilige Geest, dat is zoiets als geloof in actie. Dan komt de ziel erbij, de beleving, de het enthousiasme. Dan wordt geloven of bidden niet een opgelegd pandoer of een van buiten geleerd lesje, dan is het geen routine meer, geen gedachteloos automatisme, maar dan is er bezieling, beleving, dan voel je het van binnen, dan is het werkelijk iets van jezelf geworden.
Dat is de heilige Geest, waar wij altijd weer om bidden, dat het ons mag geworden, dat we het mogen ervaren en die je alleen maar ervaren kunt, als je je daar voor open stelt, open kunt stellen.

Bidden is de binnenkant van het geloof. Het geloof waarmee we geloven. Bidden is op zichzelf al geloven. Niet weten wat je bidden moet, hoort daar bij. Want wie het allemaal weet, die bidt met omhaal van woorden, die bidt op zo’n manier dat anderen zeggen: zie hem eens bidden… en dat weet hij, daar speculeert hij op. Er is in het gebed een kern van eenvoud, waar alles om heen draait, en dat is de stilte of het zwijgen, het woordloze, voorbij aan alle woorden en beelden. Niet uit verlegenheid, of omdat ons de woorden ontvallen zijn. Zullen we even stil zijn… Nee, uit geloof en vertrouwen, dat in de stilte God het meest direct spreekt; dat in mijn stilte ik het dichtst bij mijn eigen geheim kom.. De mooiste uitspraak die ik ooit heb gehoord van een Joodse rabbi is als volgt: iemand kwam naar hem toe en zei: ik kan niet meer bidden het is op. De rabbi zei: gooi maar een aantal letters in de lucht en God maakt er wel een gebed van.
Mooier kunnen we het niet maken.

1e lezing: Genesis 18, 20-32; 2e lezing: Kol. 2, 12-14; evangelie: Lucas 11, 1-13
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Op een keer was Jezus ergens aan het bidden. Toen Hij ophield, zei een van zijn leerlingen tot Hem: ‘Heer, leer ons bidden, zoals Johannes het ook aan zijn leerlingen geleerd heeft.’ Hij sprak tot hen: ‘Wanneer ge bidt, zegt dan: Vader, Uw Naam worde geheiligd, Uw Rijk kome. Geef ons iedere dag ons dagelijks brood, en vergeef ons onze zonden, want ook wijzelf vergeven aan ieder die ons iets schuldig is, En leid ons niet in bekoring.’ Hij vervolgde: ‘Stel, iemand van u heeft een vriend. Midden in de nacht gaat hij naar hem toe en zegt: Vriend, leen mij drie broden, want een vriend van mij is van een reis bij mij aangekomen en ik heb niets om hem voor te zetten. Zou die ander van binnen uit dan antwoorden: ‘Val me niet lastig, de deur is al op slot en mijn kinderen en ik liggen in bed; ik kan niet opstaan om het je te geven? Ik zeg u: als hij al niet opstaat en het hem geeft omdat hij zijn vriend is, zal hij toch opstaan en hem geven al wat hij nodig heeft, om zijn onbescheiden aandringen. Tot u zeg Ik hetzelfde: Vraagt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en er zal worden opengedaan. Want al wie vraagt, verkrijgt; wie zoekt, vindt; en voor wie klopt, wordt opengedaan. Is er soms onder u een vader die aan zijn zoon een steen zal geven, als deze hem om brood vraagt? Of als hij om vis vraagt, zal hij hem toch in plaats van vis geen slang geven? Of als hij een ei vraagt, zal hij hem toch geen schorpioen geven? Als gij dus, ofschoon ge slecht zijt, goede gaven aan uw kinderen weet te geven, hoeveel te meer zal dan uw Vader in de hemel de heilige Geest geven aan wie Hem erom vragen.’