Preek van 27 januari 2019

Preek van 27 januari 2019

Jaren geleden hoorde ik een mooie anekdote vertellen. Het ging met name om iemand die de grootste boekhandel van Tilburg bezocht, op zoek naar de recente Bijbelvertaling. U zult begrijpen dat ik de naam van de boekhandel om diverse redenen niet mag vernoemen. De man deed eventjes de ronde van alle boekenrekken en ging onverrichterzake naar de balie en vroeg aan de lieftallige dame of ze misschien nog wel een Bijbel in de aankoop hadden. Prompt antwoordde de dame: “Kunt u mij de juiste familienaam van de auteur geven, want alle boeken staan ingeschreven volgens auteursnaam.” Toen ik deze anekdote hoorde, dacht ik aan de mooie Italiaanse uitspraak: ‘Si non e vero, e ben trovato’. Is het niet waar, dan is het toch goed gevonden. Want het feit is wel typerend voor wat we vandaag een gemis aan algemene kennis mogen noemen. En al wat met geloof te maken heeft, deelt nog het sterkst in de brokken. Zélfs binnen onze eigen geloofsgemeenschappen. Want spreken we over ‘de Bijbel’ dan hebben we het eigenlijk over het materiële feit. Zo onder andere dat dit het meest verkochte boek is, en in alle mogelijke talen vertaald of hertaald, zelfs ook in het Fries. In kerkverband echter moeten we een stapje verder of dieper gaan, want dan spreken we over de H. Schrift. Een geschreven Woord van God dat tot ons spreekt, een goddelijk woord dat met heel veel eerbied eeuw na eeuw herdacht en herschreven is. Een Woord dat we dit eerder met ons hart beluisteren dan dat we het lezen als een krantenartikel. Te boek geplaatste woorden waarin God tot ons spreekt doorheen de geschiedenis van Israël en – wanneer we de tijd nemen en de stilte – wij ons eigen mijn levensverhaal herkennen.
Precies daarover gaan de prachtige eerste lezing uit het Boek Nehemia en de al even passende lezing uit het Lucasevangelie. Twee lezingen die tal van gelijkenissen vertonen en waarin Jezus – met de woorden van Johannes – tot ons komt als hét Woord van God dat vlees is geworden en onder ons heeft gewoond. ‘Woord’ is geen zelfstandig naamwoord, geen statisch begrip, maar moeten we zien als een gebeuren, het ‘spreken van God’. God deelt zich mee doorheen de geschiedenis en het sterkst in zijn Zoon, het levende Woord. Dat is precies wat Lucas aan Theophilus wil mededelen, deelachtig wil maken. De naam Theophilus betekent ‘Jij wordt door God bemind’, wat een heel persoonlijke aanspreekvorm is. Want wat Lucas heeft neergeschreven is bedoeld voor ieder van ons persoonlijk. Hij schildert Jezus als een Joodse man die de dode Wet tot leven brengt. Zijn optreden op de sabbat in de synagoge is daarvan een heel mooi voorbeeld.
De Tora, de gids en richtingwijzer die God ons daarin aanreikt, is geen boek noch boekrol wat eerst moet bestudeerd worden, opdat de toehoorders er zich vervolgens in gehoorzaamheid aan onderwerpen. Wie Jezus navolgt, leest de H. Schrift niet als een boek dat, als je het uit hebt, dicht doet en netjes opbergt. Je hébt immers de Schrift nooit uit, omdat God in alles wat er geschreven staat steeds opnieuw tot je spreekt.
De H. Schrift is geen boek maar een bron van het levende Woord. De lezingen van deze zondag laten dat zien. In de eerste lezing hoorden we hoe Nehemia het volk bijeenroept. De Joden zijn juist teruggekeerd uit de grote ballingschap, uit Babel, En nemen hun intrek in de totaal verwoeste stad Jeruzalem. Nehemia roept de Joden samen op het grote plein voor de Waterpoort. om dit te vieren. We moeten deze viering verstaan als één grote liturgie. Het plein is niet zomaar een plein, maar het plein voor de Waterpoort. Want wat komen gaat, gaat over een bron, over nieuw leven en opgericht worden. De woorden die het volk hoort moeten tot leven komen In het hart van de mensen En mogen niet stollen tot letters in een boek.
Al die mensen die daar staan en soms uit eerbied heel diep buigen Zijn net als wij: kerkgangers. Ze zijn ontroerd want geraakt door de zuiverheid en de warmte van Gods Woord, Van zijn voelbare aanwezigheid en van het onderlinge samenhorigheid. Ook Jezus treffen we aan in een vergelijkbare liturgie. Als naar gewoonte gaat Hij op sabbat naar de synagoge. Als het moment gekomen is betrekt Hij Gods Woord op Hemzelf: De Geest des Heren is over Mij, want Hij heeft mij gezalfd. Het is een zalving die een opdracht heeft en luidt: Ik ben gezalfd om goede tijding aan te kondigen aan armen. Hij heeft mij uitgezonden om vrijlating te prediken aan wie gevangen zit Om een nieuw gezicht, een nieuwe kijk te geven aan al wie blind is of verstard. Om wie verdrukt werd de volle vrijheid terug te schenken. Om een jubeljaar aan te kondigen.
Wanneer Jezus deze passage van de profeet Jesaja leest verplaats Hij die naar het heden en de toehoorders bemerken dat dit eeuwenoude woord van Jesaja door Jezus’ verkondiging actueel wordt. Die woorden van Jesaja die Jezus op zich betrekt Zijn een kernachtige samenvatting van de Tora, Die enkel nog overtroffen kunnen worden door het dubbelgebod: Heb God lief en de naaste, zoals jijzelf bent. Want jij, broeder en zuster, – en nu is Lucas aan het woord – Ieder van ons, dierbaren, is een Theophilus, een door God beminde.
Jezus sluit de boekrol. De mensen zijn verbaasd en kijkend stilzwijgend naar Hem. En dan zegt Jezus: heden gaat dit Schriftwoord in vervulling. Want wat er toen gebeurde in Jeruzalem bij de Waterpoort, wat er toen ook in de synagoge van Kafarnaüm gebeurde dat gebeurt ook hier en nu in deze kerk en op alle plaatsen waar mensen zijn Woord horen en beluisteren met hun hart. Waar ook ter wereld mensen Gods spreken tot hun diepe binnenste laten doordringen dan zullen ze ervaren dat dit geen tevergeefs woord is maar werkzaam is. Dan zullen zij telkens opnieuw het fluisteren van God horen die zegt: “Theophilus: mens, ik heb je lief. Leef ernaar.”

1e lezing: Nehemia 8, 2-4a. 5-6. 8-10; 2e Lezing: 1 Kor. 12, 12-14. 27; evangelie: Lucas 1, 1-4; 4, 14-21
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Reeds velen hebben getracht de gebeurtenissen te verhalen die onder ons hebben plaats gevonden aan de hand van de gegevens, welke ons werden overgeleverd door mensen die van het begin af aan ooggetuigen waren en in dienst van het woord zijn getreden. Vandaar, edele Theophilus, dat ook ik besloot - na van meet af aan alles nauwkeurig te hebben onderzocht - voor u een ordelijk verslag te schrijven, met de bedoeling u te doen zien, hoe betrouwbaar de leer is waarin gij onderwezen zijt.
In die tijd keerde Jezus in de kracht van de Geest uit de woestijn terug naar Galilea en men sprak over Hem in heel de streek. Hij trad nu op als leraar in hun synagogen en werd algemeen geprezen. Zo kwam Hij ook in Nazareth, waar Hij was grootgebracht, ging volgens zijn gewoonte op de sabbatdag naar de synagoge en stond op om voor te lezen. Ze reikten Hem de boekrol van de profeet Jesaja aan. Hij opende de rol en vond de plaats waar geschreven stond: De geest des Heren is over mij gekomen, omdat Hij mij gezalfd heeft. Hij heeft mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen, aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken, en aan blinden, dat zij zullen zien; om verdrukten te laten gaan in vrijheid, om een genadejaar af te kondigen van de Heer. Daarop rolde Hij het boek dicht, gaf het terug aan de dienaar en ging zitten. In de synagoge waren aller ogen gespannen op hem gevestigd. Toen begon Hij hen toe te spreken: ‘Het Schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt, is thans in vervulling gegaan.’