Broeders en zusters zijn weinig die gered worden?’ Zijn we echt met die vraag bezig? Het klinkt naar vervlogen tijden. We zijn met andere vragen bezig. Niet zozeer met de kwestie van ná dit leven, maar met de zinvragen rond ons leven hier en nu. En komen we wel God tegen in dit leven? Hij lijkt zo afwezig in de ellende van onze dagen. En als hij tot ons spreekt horen we Hem dan nog door het oorlogsgeweld en de kreten om voedsel.? Is er een ander perspectief dan ontkennen en wegkijken van wat er gaande is? En als we geen gelijk krijgen is er dan nog alleen maar de optie van weglopen? Wat is de toekomst van de volgende generaties? En die volgende generaties zijn er nu al. Zij die in deze chaos opgroeien nemen zo het stokje over. Dat zijn de vragen die er nu toe doen. Het antwoord op die vragen zijn alleen nog te beantwoorden in onze concrete keuzes. Je verscheurd voelen en in actie komen of wegkijken en je terugtrekken in je eigen wereld. De dialoog lijkt stervende.
En toch… voor gelovige christenen is er een verband tussen hun maatschappelijke en persoonlijke levenskeuzes enerzijds en hun menselijk geluk anderzijds. Een geluk dat ook over de dood heen kan reiken. Daarover spreken we met een zekere gêne of brengen het helemaal niet meer ter sprake. Het ruikt te zeer naar het ouderwetse “de hemel verdienen”. Als we al een hemel en een eeuwig leven aanvaarden, is het verdienen van die hemel een lastig begrip geworden. Het is eigenlijk het oude vraagstuk van de spanning tussen hemel en aarde, tussen het nu en het later van het Rijk Gods. Tussen mijn leven op aarde en mijn verder-leven in de hemel of… ja waar? Daar gaat het evangelie van vandaag over. Laten we er eens op inzoomen.
Lucas begint ermee dat Jezus overal rondtrekt en Gods Rijk verkondigt tijdens zijn tocht naar Jeruzalem. In één zin balt de evangelist samen wat hij voortdurend en omstandig over Jezus vertelt in zijn evangelie. Hij, Jezus, preekt Gods heerschappij. Dit is niet het heersen van een tiranniek opperwezen. Jezus ziet God als radicaal betrouwbaar, toegewijd aan mensen, enkel bedacht op bestendig geluk en zinvolle toekomst voor elke mens, op de eerste plaats voor alle uitgestotenen. In de zaligsprekingen en in de parabels maakt Jezus dit inhoudelijk concreet. Bovendien doet Jezus zélf consequent wat Hij verkondigt, door zijn manier van leven en omgaan met de mensen. Hij leeft als een gerechtige, hij beoefent de gerechtigheid, dat betekent: hij doet goed, geneest, vergeeft, gaat aan tafel bij uitgestotenen en armen, is intens begaan met de grote massa, onderhoudt een hechte levensgemeenschap met zijn leerlingen. De ‘menslievende’ heerschappij van God waarover hij spreekt, is tastbaar in zijn leven van alledag. God geeft zich in het diep menselijke van Jezus’ optreden. Dat consequente en doorgezette optreden zal Jezus de das omdoen. Op het einde van zijn tocht zal hij zelf door de nauwe deur van lijden en dood gaan, in Jeruzalem.
Dus door die ene openingszin (“Hij is verder getrokken langs steden en dorpen, onderricht gevend en intussen zijn reis naar Jeruzalem makend.”) geeft Lucas Jezus’ eigen leven als achtergrond van de vraag die iemand stelt: “Heer, zijn het er maar weinig die gered worden?”. Het valt sterk op dat Jezus niet antwoordt op die vraag. Hij praat niet over gerechtigheid en dan krijg je bonuspunten. Hij doet datgene waartoe wij geroepen zijn, namelijk ons te engageren voor het Rijk Gods, voor de wereld van gerechtigheid. Met andere woorden, voor datgene wat Jezus zelf voorleeft. En het is nooit te laat om de gerechtigheid te beoefenen, en om zich daarin te oefenen, horen we als een terugkerend refrein door het evangelie heen.
Het is een streng, keihard verhaal. Want wat wil het geval? De deur naar de redding blijkt niet enkel nauw te zijn, maar voor sommigen zelfs gesloten. En dat heeft Hij niet gedaan. Dat hebben we in eigen hand. En we hebben genoeg mensen die de deur niet open willen doen omdat zij angst hebben om te zien wat er achter ligt. Het is duidelijk dat Lucas zich een deur voorstelt, die voorzien is van een luikje. Door dit luikje voert de huisvader het gesprek, maar het stelt in staat een blik te werpen in de feestzaal. Er is maar één criterium om er binnen te komen. . En dat criterium is, dat men de gerechtigheid heeft beoefend.
Maar op wie doelt Lucas als hij spreekt over de buitengeslotenen? Ik vermoed dat de evangelist het heeft over de mensen met eigendunk. Dat zijn met name die mensen die denken; het zal mijn tijd wel uitdienen. Ik heb de chaos niet gecreëerd in Gaza Soedan of Oekraïne. Maar kunnen we dat volhouden te zeggen. Als we de gerechtigheid in ons eigen leven, in ons eigen omgeving, in onze stad, in ons land niet toepassen, want daar begint het, dan zal er voor onzer trouwe christenen ook geen deur zijn. Het nieuwe begin ligt bij onszelf het uitverkoren volk, zoals het bedoeld was is aan het verdampen. Dat zijn ook wij of we nu progressieve of conservatieve christenen zijn die denken dat we wel goed zitten. Lucas laat Jezus zeggen: neen, koester u niet zelfgenoegzaamheid van uw zogenaamd juiste christelijke identiteit, of van het toebehoren aan de enige ware kerk van twintig eeuwen, of van uw gelovige. Het enige dat telt, zegt Jezus, is: beoefen de naastenliefde, geconcretiseerd in de gerechtigheid! Stel aldus in mijn navolging hier en nu tekens van het Rijk Gods. En dat Rijk is niet een andere wereld dan de onze, het is “het herstel van deze, onze ontwrichte wereld”. Al de rest is bijkomstig.
Terreur en geweld en ongerechtigheid heeft geen enkele toekomst. Wij zijn de bouwmeesters van het koninkrijk Gods als we nakomen wat we zeggen in gerechtigheid.
1e
lezing: Jesaja 66, 18-21; 2e lezing: Hebr. 12, 5-7.11-13; evangelie: Lucas 13, 22-30
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd trok Jezusrond door steden en dorpen, gaf er onderricht en zette zijn reis voort naar Jeruzalem. Iemand vroeg Hem: ‘Heer, zijn er weinig die gered worden?’ Maar Hij sprak tot hen: ‘Spant u tot het uiterste in om door de nauwe deur binnen te komen, want, Ik zeg u, velen zullen het proberen, maar er niet in slagen binnen te komen. Als eenmaal de huisvader is opgestaan en de deur gesloten heeft en gij dan buiten op de stoep begint te kloppen en te roepen: Heer, doe open! zal Hij u antwoorden: Ik weet niet waar gij vandaan komt. Dan zult ge opwerpen: In uw tegenwoordigheid hebben wij gegeten en gedronken, en in onze straten hebt Gij onderricht gegeven. Maar weer zal zijn antwoord zijn: Ik weet niet waar gij vandaan komt. Gaat weg van Mij, gij allen, bedrijvers van ongerechtigheid. Daar zal geween zijn en tandengeknars, wanneer gij Abraham, Isaak en Jakob en al de profeten zult zien in het Rijk Gods, terwijl ge zelf buiten geworpen zult zijn. Zij zullen komen uit het oosten en het westen, uit het noorden en het zuiden, en aanzitten in het Koninkrijk Gods. Denkt eraan: er zijn laatsten die eersten en eersten die laatsten zullen zijn.’