Broeders en zusters, wij vieren vandaag Christus Koning. Veel Kerken hebben afbeeldingen van Christus de Pantocrator. Christus wordt afgebeeld als de heerser van hemel en aarde, als rechter. Soms zijn deze afbeeldingen boven het hoofdaltaar aangebracht in mozaïek en lijkt het dat Hij zo op je kan vallen. Het is een triomfantelijke Christus. Ik vermoed dat hij dat beeld van zichzelf nooit zou hebben gevormd. Het komt uit de Byzantijnse traditie en de iconografie. In die tijd was alles groot en de kerk had veel macht. Wat mooi is moet je niet afbreken maar ik denk wel dat er een andere duiding aan zal moeten worden gegeven. Die glorie wil de kerk niet meer uitstralen maar ze zal dan wel met een duiding aan moeten komen. Het feest zelf is vrij laat in het leven geroepen en de bouwstijl liep voor de instelling van Christus Koning uit. Dat moeten we niet vergeten en daar zullen we in de preek op ingaan. Ook wij hebben de neiging om wel eens te triomferen waardoor we de ander overrulen. Laten we aan het begin van deze viering God en elkaar om vergeving vragen als we geen recht hebben gedaan aan de ander.
Broeders en zusters Het feest dat wij vandaag vieren is aan het begin van de twintigste eeuw ingesteld in een wereld die verscheurd werd door allerlei elkaar bevechtende ideologieën. Dezen streden met elkaar om de mensen in hun greep te krijgen. Kapitalisme, communisme, socialisme, liberalisme en fascisme maakten van mensen slaven.
Te midden van die wereld vroeg de gelovige gemeenschap zich twee dingen af: wie of wat bepaald het leven van een gelovige? Hoe kan ik in vrijheid leven? Op die vragen vond men in Koning Christus een antwoord. De enige die het leven van een gelovige van begin tot einde moest beheersen was Christus zelf. Zijn wet was het dubbele gebod van de liefde: God liefhebben en je naaste als jezelf. Het was juist deze liefde die een mens vrij maakte.
Dit gelovige en oprechte antwoord heeft echter geen lang leven gehad. Al heel vlug werd Christus Koning een middel om andersdenkenden en anders gelovigen te bestrijden. Het werd een strijdkreet in plaats van een geloofskreet. De naoorlogse tijd zorgde er ook nog eens voor dat de mensen nog allergischer werden voor welke vorm van gezag ook. Men had aan den lijve de nadelen ondervonden van gezag en blinde gehoorzaamheid. De drang naar vrijheid werd een drang naar persoonlijke vrijheid naar autonomie. Niet een ander werd bepalend maar het eigen ik.
De autonomie van de mens viert hoogtij met alle problemen van dien. Waar is er nog gezag? Zijn er nog grenzen of is alles mogelijk? In een wereld waarin het ik alles bepaald moeten we vandaag als gelovige gemeenschap opnieuw een antwoord vinden op de vraag: wie of wat bepaald het leven van een gelovige? Hoe kan ik in vrijheid leven?
Worstelen met gezag is eigen aan ons mensen. De Bijbel laat dat op zoveel plaatsen zien. Vanaf het begin probeert de mens al onder het gezag van God uit te komen. De mens wil vrij zijn. De eerste lezing van deze viering lijkt een heel harmonisch gebeuren. De stammen van Israël komen eerbiedig en onderdanig naar David in Hebron om hem te vragen het koningschap op zich te nemen. Toch is deze voorstelling niet conform de waarheid. Het volk weet dat het een leider nodig heeft en die kwaliteiten hebben ze in David herkend en ze hebben ook gezien dat God in hem werkzaam is maar hij moet toch goed beseffen dat hij net als zij een mens van vlees en bloed is. Hij mag dan wel koning worden maar hij moet zich niets inbeelden. Ook Koning David zal voortdurend te maken krijgen met mensen die zijn gezag proberen te ontwijken of er zich zelfs tegen verzetten.
In het evangelie zien we de koning van de Joden hangend aan het kruis. De omstaanders kunnen in deze Jezus echt geen koning zien, laat staan zijn gezag aanvaarden. Voor hen is Hij een mens van vlees en bloed, net als zij, en nog minder eigenlijk. Hij mag anderen dan wel gered hebben maar hij kan niet eens zichzelf redden. Ieder gewoon weldenkend mens zou toch eerst zichzelf redden en dan wellicht anderen? Het kruis, en vooral de gekruisigde, is een aanklacht tegen het ‘red jezelf’, tegen het ik dat alles bepaald.
De goede moordenaar ziet echter in Jezus meer dan een mens van vlees en bloed. Hij beseft dat deze mens niet zichzelf tot centrum van de wereld maakt. In een flits ziet hij in dat dit inderdaad de grootste fout van zijn leven is geweest. De gedachte dat niet het ik het centrum is maar de ander opent voor deze ter dood veroordeelde het paradijs, een nieuw levensinzicht. Hij is de enige die het gezag van de Koning der Joden kan aanvaarden. Het maakt hem zelfs vrij.
Aanvaarden van gezag is mogelijk wanneer je God erin kunt ontdekken. Paulus zegt: Christus is het beeld van de onzichtbare God. Daarom kun je het gezag van Koning Christus aanvaarden. Het gaat Hem niet om zichzelf maar om het dubbele gebod van de liefde. Koning Christus is een beeld voor iedere gezagsdrager maar ook een beeld voor allen die worstelen met het gezag.
Maar wat ik bij de inleiding al zei: Jezus heeft zichzelf niet als triomfator. In zijn doen en later was sober en stelde zich juist onder de zwakke en de kwetsbare. Dat beeld probeert de kerk ook meer voor het voetlicht te brengen. Sommige geloofsrichtingen moeten daar nog steeds aan wennen. Maar Christus onze Koning is de grootste dienaar en loopt over van barmhartigheid. Geen prots en praal. Dat zal vele leerlingen ook hebben teleurgesteld. Hij wilde absoluut niet bewierookt worden maar tussen ons wonen en juist tussen hen die er niet goed voorstonden. Daarom kunnen we eigenlijk na 2000 jaar christendom het koningschap niet duiden en gaat de discussie door. Dat maakt hem zo bijzonder als koning.
1e
lezing: 2 Samuël 5, 1-3; 2e lezing: Kol. 1, 12-20; evangelie: Lucas 23, 35-43
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Toen Jezus aan het kruis hing, stond het volk toe te kijken, maar de overheidspersonen lachten Hem uit en zeiden: ‘Anderen heeft Hij gered; laat Hij zichzelf eens redden, als Hij de Messias van God is, de uitverkorene!’ De soldaten brachten Hem zure wijn, en ook zij voegden Hem spottend toe: ‘Als Gij de koning der Joden zijt, red dan uzelf.’ Boven Hem stond als opschrift in Griekse, Romeinse en Hebreeuwse letters: ‘Dit is de koning der Joden.’ Ook een van de misdadigers die daar hingen, hoonde Hem: ‘Zijt Gij niet de Messias? Red dan uzelf en ons.’ Maar de andere strafte hem af en zei: ‘Heb zelfs jij geen vrees voor God, terwijl je toch hetzelfde vonnis ondergaat? En wij terecht, want wij krijgen wat we door onze daden verdiend hebben; maar Hij heeft niets verkeerds gedaan.’ Daarop zei hij: ‘Jezus, denk aan mij, wanneer Gij in uw Koninkrijk gekomen zijt.’ En Jezus sprak tot hem: Voorwaar, Ik zeg u: Vandaag nog zult gij met Mij zijn in het paradijs.’