“Ik loop mee omdat ik bewustwording wil creëren. Ook over de traumatische tocht die vluchtelingen moeten doorstaan.” Aan het woord is de 25-jarige Macy die afgelopen week met de jaarlijkse sponsorloop de Nacht van de Vluchteling meeliep. Eind jaren ’80 waren haar ouders om politieke redenen vanuit Vietnam naar Nederland gevlucht. Derhalve raakt het thema van deze Nacht haar dan ook persoonlijk. Macy is hierin niet de enige. Want dit jaar is er voor ruim 1,7 miljoen euro voor vluchtelingen bij elkaar gewandeld.
“En Abram gaf hem van alles een tiende deel”, hoorden wij zojuist in de eerste lezing.
Abraham, hier nog Abram genoemd, heeft een veldslag tegen koning Kedorlaomer gewonnen. Dat deed hij om één reden: de koning had namelijk Lot met diens familie gevangen genomen. Na zijn overwinning wordt Abram door Melchisédek, de koning van Salem, ontvangen. Zoals vele andere vorsten in die regio, is ook koning Melchisédek priester, priester van de god El Eljon (‘God de Hoge’). Oorspronkelijk is het een benaming van de Kanaänitische oppergod El, maar later in de Bijbel wordt hij ook met de God van Israël geïdentificeerd.
Deze Melchisédek biedt Abram en zijn mannen niet alleen brood en wijn aan, bedoeld als proviand voor onderweg, maar ook een zegen. Een zegen die zowel een universele als een politieke dimensie heeft: “Gezegend zij Abram door God de Allerhoogste, die de hemel en de aarde gemaakt heeft”, aldus Melchisédek, “en gezegend zij God de Allerhoogste, die uw vijand aan u heeft overgeleverd.” Abram, die tot nog toe op een zegen van God wachtte, ontvangt nu de zegen van een mens. Zij het dan van een priesterkoning, en zij het met de aanroeping van een God, die met Abrams God wordt vereenzelvigd: de Schepper van hemel en aarde. Voor El Eljon zal Abram nu als een gezegende gelden. Maar ‘zegenen’ betekent ‘vruchtbaar maken’, en Abram heeft geen kinderen. Zal El Eljon aan Abram de vruchtbaarheid schenken die hem door de God, die hem uit zijn vaderhuis deed uitgaan, tot nu toe werd onthouden? Moet misschien ook bij Abram hierover een bewustwording worden gecreëerd?
“Geeft gij hun maar te eten”, aldus Jezus tot zijn leerlingen in het evangelie.
Jezus heeft zijn leerlingen uitgezonden om het evangelie te verkondigen en hen kracht gegeven om te genezen. Na een intermezzo rond Herodes en diens verbazing over wie Jezus is, berichten de leerlingen Jezus van hun activiteiten, en trekken zij zich terug in Betsaida, aan de noordoever van het meer van Galilea. De mensen komen hier achter en volgen de leerlingen en Jezus, die nu zelf het evangelie verkondigt en geneest. Maar de leerlingen roepen Jezus op om de mensen weg te sturen, zodat zij in de omtrek naar onderdak en voedsel kunnen zoeken. De rol van de twaalf is hier oppositioneel aan het programma van Jezus. Hoewel zij aanvankelijk door Jezus als helpers zijn aangetrokken, betonen zij zich hier als tegenstanders. Jezus echter antwoordt simpelweg: ‘jullie moeten hen te eten geven.’
Op de kennisgeving dat men niet meer dan vijf broden en twee vissen heeft, krijgen de leerlingen de opdracht om de menigte in groepen van ‘ongeveer vijftig’ te verdelen. Nu zijn de leerlingen weer in de rol van Jezus’ helpers. Vervolgens spreekt Jezus, met de ogen opgeslagen naar de hemel, een zegen over de broden en de vissen uit. Wat hier wordt gezegend zijn niet zozeer de broden en de vissen, maar veeleer God die in de hemel woont. Ieder blijkt voldoende te hebben. Sterker nog, er blijven zelfs twaalf manden over. Dit wonder roept de twintig gerstebroden in herinnering, waarmee Elisa honderd man voedt en eveneens over houdt. De twaalf manden verwijzen mogelijk naar de twaalf stammen, terwijl de vijf broden die vijfduizend mensen voeden de groei van het Koninkrijk in herinnering brengen. Die groei berust op een simpele opdracht: ‘jullie moeten hen te eten geven’. Slechts daarvan hangt Gods zegen af. Moet misschien ook bij de leerlingen hierover een bewustwording worden gecreëerd? … En bij ons? Geldt dit wellicht ook bij ons?
Op een internationale school in Groningen geeft de 25-jarige Macy - die onlangs met de Nacht van de Vluchteling meeliep - burgerschapslessen, ook aan kinderen die zijn gevlucht, velen zonder hun ouders. “Ik hoor vaak van mijn leerlingen dat ze worden gediscrimineerd”, aldus Macy. “‘Ga terug naar je eigen land,’ wordt er gezegd. Het feit dat mensen deze kinderen zo behandelen, zonder te weten waar zij doorheen zijn gegaan, breekt mijn hart.”
In aansluiting hierop geven de lezingen van vandaag ons de volgende boodschap ter overweging mee. In de eerste lezing spreekt Melchisédek een zegen over Abram uit. Hierbij betekent zegenen ‘vruchtbaar maken’. Dit ‘vruchtbaar maken’, aldus de evangelielezing, kan alleen geschieden wanneer de leerlingen, … wanneer wij onze medemensen te eten geven. Al onze medemensen, zonder onderscheid. “Jullie moeten hen te eten geven”, zegt Jezus in het evangelie. Alleen dan kan er van ‘vruchtbaar maken’ in de samenleving sprake zijn. Alleen dan kan een wonderbare broodvermenigvuldiging geschieden. Moet er misschien ook bij ons hierover een bewustwording worden gecreëerd? Wat zal daarop ons antwoord zijn? Amen.
1e
lezing: Genesis 14, 18-20; 2e lezing: 1 Kor. 11, 23-26; evangelie: Lucas 9, 11b-17
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd sprak Jezus tot de menigte over het Rijk Gods; en wie genezing nodig hadden, genas Hij. Toen de dag ten einde begon te lopen, kwamen de twaalf naar Hem toe en zeiden: ‘Stuur de mensen weg, dan kunnen ze naar de dorpen en gehuchten in de omtrek gaan om daar onderdak en voedsel te vinden, want hier zijn we op een eenzame plek.’ Maar Hij antwoordde: ‘Geeft gij hun maar te eten.’ ‘Wij hebben niet meer dan vijf broden en twee vissen’, zeiden ze; ‘of wijzelf zouden voor al dat volk eten moeten gaan kopen.’ Er waren naar schatting wel vijfduizend mannen. Hij gelastte nu zijn leerlingen: ‘Laat ze gaan zitten in groepen van ongeveer vijftig.’ Dat deden ze en ze lieten allen plaatsnemen. Daarop nam Hij de vijf broden en de twee vissen, sloeg de ogen ten hemel, sprak er de zegen over uit, brak ze en gaf ze aan zijn leerlingen om ze aan de menigte voor te zetten. Allen aten tot ze verzadigd waren en wat zij overhielden haalde men op, twaalf korven met brokken.