De verschrikkingen die Jezus voorspelt zijn helaas van alle tijden. Dagelijks overstelpen de media ons immers met vreselijke verhalen: oorlog, vervolging, martelingen, platgebrande steden, massa’s mensen op de vlucht. We worden er zo danig mee overstelpt dat we er onverschillig bij worden. Totdat de verschrikking nabij komt en in ons eigen leven toeslaat. De onmacht door ziekte en ondraaglijke pijnen. Het verlies van een levenspartner. Een kind dat sterft. Een zoon of dochter die plots niet meer terugkeert of het eigen leven afbreekt. Niemand van ons wenst deze ellende en niemand went eraan. En toch ontmoeten we ook mensen die, ondanks veel pijn en leed, een geweldige vitaliteit blijven uitstralen. Mensen bijvoorbeeld die genezen van kanker omdat ze het optimisme erin houden. Het wonderlijke aan het evangelieverhaal van Lucas is nu juist dat het ons zegt dat dit onnoemelijke lijden van deze wereld niét het einde is. Integendeel, wij worden opgeroepen om met andere ogen op te zien naar mensen die de hoop niét opgeven en die tegen alle waanzin in een ‘Samaritaan’ blijven. Denken we maar aan de artsen zonder grenzen in oorlogsgebieden.
Jezus roept ons op om erop te vertrouwen dat Hij er zal zijn. En om mensen te zijn die hoopvolle tekenen zien van het komende Rijk. Hoop is daartoe de passende deugd maar die is wel klein en kwetsbaar. Zo typeerde de Franse dichter Charles Péguy (1873 – 1914) in een beroemd gedicht de hoop als een klein meisje. Hij schreef onder meer: “Het geloof waar ik het meest van hou, zegt God, dat is de hoop. Geloof, dat verwondert me niet. In alles wat boven en onder is ben Ik zó aanwezig, dat geloven geen wonder is. Ook liefde verwondert me niet, zegt God. Er is onder de mensen zoveel verdriet dat je toch vanzelf ziet hoe ze elkaar moéten helpen. Ze zouden wel een hart van steen moeten hebben als ze voor een die tekort heeft het brood niet uit hun mond zouden sparen. Nee, liefde, zegt God, dat verwondert me ook niet. Maar wát me wel verwondert, zegt God, dat is de hoop. Daar ben ik van ondersteboven. De mensen zien toch wat er in de wereld allemaal omgaat en ze geloven dat het morgen allemaal omslaat. Want het is dat kleine meisje hoop dat de mensen zien laat wat er in het leven mogelijk is.” Een prachtig gedicht, meer dan de moeite waard om het op internet op te zoeken en het herhaaldelijk te lezen.
Het is inderdaad de hoop die in staat is om doorheen de duisternis het licht te doen schijnen in de kleine en haast onzichtbare goedheid van mens tot mens. Hoopvolle tekenen die ons ertoe aanzetten om zelf ook daden van goedheid te stellen.
Geloven dat het goede sterker is dan alle kwaad en duisternis is een kwestie van zien, van willen zien, en heel de Schrift getuigt van het geloof in deze nieuwe wereld. Het geloof dat God aan het begin van deze wereld stond en ons ook verzamelen zal aan het einde ervan. Hoe de wereld ooit vergaat, daar weten we niets van. Maar wat we wel weten is dat soms voor een mens heel de wereld instort. Dat een mens soms zoveel narigheden te verwerken heeft dat zijn of haar wereld in elkaar dondert, onverwacht en onverdiend. Maar de Schrift zegt ook bij monde van Jezus: ‘Weet dat na al die duisternis het licht zal aanbreken, want God heeft de hand aan het begin gehad, Hij zal ook aan het eind zijn hand aan mij, aan ons reiken. Ik wil eindigen met een citaat van de Tsjechische politicus Václav Halec: “Hoop is een bewustzijn en staat noch valt met wat er in de wereld gebeurt. Hoop zit ons in de ziel, is in ons hart gegrift, ligt voor anker voorbij de horizon. Hoop is geen optimisme, geen overtuiging dat iets goed zal aflopen. Maar hoop is zeker weten dat iets zinvol is, ongeacht de afloop”
1e
lezing: Maleachi 3, 19-20a; 2e lezing: 2 Tess. 3, 7-12; evangelie: Lucas 21, 5-19
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd merkten sommigen op hoe de tempel daar prijkte met zijn fraaie stenen en wijgeschenken. Toen zei Jezus: ‘Wat ge daar ziet: er zal een tijd komen, dat er geen steen op de andere gelaten zal worden, alles zal verwoest worden.’ Ze vroegen Hem nu: ‘Meester, wanneer zal dat dan plaats vinden? En wat zal het teken zijn dat dit gaat gebeuren?’ Maar Hij zei: ‘Weest op uw hoede, dat gij niet in dwaling gebracht wordt. Want velen zullen optreden in mijn Naam en zeggen: Ik ben het, en: Het ogenblik is nabij. Loopt niet achter hen aan. En wanneer gij hoort van oorlogen en onlusten, laat u dan niet uit het veld slaan. Dat alles moet wel eerst gebeuren, maar het einde volgt niet terstond.’ Toen sprak Hij tot hen: ‘Er zal strijd zijn van volk tegen volk en van koninkrijk tegen koninkrijk; er zullen hevige aardbevingen zijn, en hongersnood en pest, nu hier en dan daar, schrikwekkende dingen en aan de hemel geweldige tekenen. Maar nog voor dit alles geschiedt, zullen zij u vastgrijpen en vervolgen; zij zullen u overleveren aan de synagogen en gevangen zetten, u voor koningen en stadhouders voeren omwille van mijn Naam. Het zal voor u uitlopen op een getuigenis. Welnu, prent het u in, dat gij dan uw verdediging niet moet voorbereiden. Want Ik zal u een taal en een wijsheid geven, die geen van uw tegenstanders zal kunnen weerstaan of weerspreken. Ge zult zelfs door ouders en broers, door bloedverwanten en vrienden overgeleverd worden en sommigen van u zullen ze ter dood doen brengen. Ge zult een voorwerp van haat zijn voor allen omwille van mijn Naam; geen haar van uw hoofd zal verloren gaan. Door standvastig te zijn zult ge uw leven winnen.