“Wij moeten omzien naar mensen in nood.” Aan het woord is een medewerker van het Internationaal Netwerk van Lokale Initiatieven met Asielzoekers. Het is een netwerkorganisatie van en voor geloofsgemeenschappen die asielzoekers en vluchtelingen in nood helpen. De mensen van deze stichting zijn geenszins van plan om af te wijken van wat zij zien als een opdracht vanuit de kerken. Toch is er onlangs door de Tweede Kamer een wet aangenomen die illegaliteit en hulp bieden aan illegalen strafbaar stelt. Ofschoon de wet nog door de Eerste Kamer moet, spreekt de medewerker nu al van “een slechte zaak”. Hij kan het zich maar lastig voorstellen. “Hoe gaat dat dan? Moeten vrijwilligers van kerken die illegalen helpen dan het gevang in?” Wat kunnen, wat moeten wij doen?
“De geboden die ik u heden geef”, aldus Mozes tot het volk, “zijn niet te zwaar voor u en zij liggen niet buiten uw bereik.”
De Israëlieten zijn in het land van de Moabieten, en staan op het punt om het Beloofde Land binnen te trekken. Maar alvorens dat te doen, houdt Mozes enkele redevoeringen die samen het boek Deuteronomium vormen. De eerste lezing is een gedeelte van zo’n toespraak. Hierin wordt Israël opgeroepen om de perspectieven voor de toekomst onder ogen te zien. De vooruitzichten op heil of onheil, aldus Mozes, hangen af van de keuzes die we maken: brengen we Gods woord, zijn geboden, wel of niet in praktijk? Deze geboden liggen niet buiten ons bereik, zegt Mozes, en zijn bijgevolg haalbaar en uitvoerbaar. Van ons wordt dus niet het onmogelijke gevraagd om Gods woord in praktijk te brengen.
Voor de auteur van Deuteronomium is de keuze tussen geluk en ongeluk, tussen leven en dood heel beslissend. Wij hebben in hoge mate zelf ons lot in eigen hand. Wie Gods woord in praktijk brengt, of probeert te brengen, verwacht een gelukkig leven. Maar wie ze naast zich neerlegt, verwacht ongeluk en ondergang. Daarom wordt er op Israël, op ons, een hartstochtelijk appèl gedaan om voor het leven te kiezen.
Maar, aldus een wetgeleerde aan Jezus, “wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?”
De evangelielezing van vandaag wordt veelal met ‘de parabel van de barmhartige Samaritaan’ aangeduid. Strikt genomen duidt deze term alleen op de parabel zelf. Het gevaar hiervan is dat men het verhaal te gemakkelijk isoleert van de context waarin het wordt verteld. De context is die van een gesprek van een wetgeleerde met Jezus over de vraag wat men moet doen om aan het eeuwig leven deel te krijgen.
De vraag lijkt een vraag naar informatie te zijn. Maar uit het verloop van het gesprek blijkt dat de wetgeleerde die informatie al heeft. Hij geeft immers antwoord op Jezus’ tegenvraag. Ofschoon Jezus geen antwoord geeft op de vraag van de wetgeleerde, herneemt hij wel uit de vraag het woord ‘doen’. Hierdoor krijgt het doen een belangrijke positie in het gesprek. Door de positie van dit werkwoord blijkt het gespreksthema uiteindelijk niet de informatie te zijn, maar het doen. “Wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven”, vraagt de wetgeleerde aan Jezus.
Er volgt een nieuwe gespreksronde. De wetgeleerde stelt Jezus opnieuw een vraag: wie is dan mijn naaste? Wie is mijn medemens? Jezus beantwoordt deze vraag met een parabel, en stelt hem de vraag: “wie van deze drie lijkt u de naaste te zijn van de man die in handen van de rovers is gevallen?” Hierbij stelt Jezus niet zozeer de vraag naar: wie is mijn naaste? Maar veeleer de vraag: van wie ben ik de naaste? Het is, met andere woorden, een vraag naar het doen van naastenliefde, de liefde in praktijk brengen. Want, aldus Jezus tot de wetgeleerde, op dezelfde wijze als de Samaritaan dient ook jij zo te handelen: “ga dan en doet gij evenzo.” Of hij dat ook daadwerkelijk gedaan heeft, wordt hier niet verteld. Daarover laat de tekst ons in het ongewisse.
Maar, … wij moeten toch omzien naar mensen in nood? “Want iedereen heeft hulp nodig”, aldus een medewerkster van de Eindhovense Stichting Huiskamer voor Vluchtelingen. “Iedereen heeft een verhaal. Niemand komt zomaar op een bootje naar Nederland. Ik zal altijd voor deze mensen blijven staan. Wet of geen wet.” En toch maakt deze wet medewerkers en vrijwilligers die hulp bieden aan illegalen strafbaar. Laat dit besluit zien dat zorgen voor elkaar niet meer zo vanzelfsprekend is?
In de eerste lezing hoorden we dat het maken van keuzes heel bepalend kunnen zijn in ons leven. Kiezen we voor heil of onheil, leven of dood? Proberen we wel of niet Gods woord in praktijk te brengen? En volgens het evangelie blijkt het verwerven van eeuwig leven geen kwestie van informatie te zijn maar van doen, van ‘gewoon’ doen. En wij? Wat doen wij? Doen wij niets? Of proberen wij, ondanks alles, toch voor medemenselijkheid in te staan? En blijven wij ons inzetten voor kwetsbare groepen, die ons nu harder nodig hebben dan ooit? Wat doen wij? Amen.
1e
lezing: Deut. 30, 10-14; 2e lezing: Kol. 1. 15-20; evangelie: Lucas 10, 25-37
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd trad een wetgeleerde naar voren om Jezus op de proef te stellen. Hij zei: ‘Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?’ Hij sprak tot hem: ‘Wat staat er geschreven in de Wet? Wat leest ge daar?’ Hij gaf ten antwoord: ‘Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart en geheel uw ziel, met al uw krachten en geheel uw verstand; en uw naaste gelijk uzelf.’ Jezus zei: ‘Uw antwoord is juist, doe dat en ge zult leven.’ Maar omdat hij zijn vraag wilde verantwoorden, sprak hij tot Jezus: ‘En wie is dan mijn naaste?’ Nu nam Jezus weer het woord en zei: ‘Eens viel iemand, die op weg was van Jeruzalem naar Jericho, in de handen van rovers. Ze plunderden en mishandelden hem en toen ze aftrokken, lieten ze hem half dood liggen. Bij toeval kwam er juist een priester langs die weg; hij zag hem wel, maar liep in een boog om hem heen. Zo deed ook een leviet; hij kwam daar langs, zag hem, maar liep in een boog om hem heen. Toen kwam een Samaritaan die op reis was, bij hem; hij zag hem en kreeg medelijden; hij trad op hem toe, goot olie en wijn op zijn wonden en verbond ze; daarna tilde hij hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en zorgde voor hem. De volgende morgen haalde hij twee denarien te voorschijn, gaf ze aan de waard en zei: Zorg goed voor hem, en wat ge meer mocht besteden, zal ik u bij mijn terugkomst vergoede. Wie van deze drie lijkt u de naaste van de man die in handen van de rovers gevallen is?’ Hij antwoordde: ‘Die hem barmhartigheid betoond heeft.’ En Jezus sprak: ‘Ga dan en doet gij evenzo.’